Het boodschappenlijstje
Makki Aimar
Een vergeeld papiertje uit een onbekend boek leidt tot een reeks gebeurtenissen die geen toeval meer kunnen zijn...
Makki Aimar
Een vergeeld papiertje uit een onbekend boek leidt tot een reeks gebeurtenissen die geen toeval meer kunnen zijn...
Op een regenachtige julimorgen stap ik zonder reden een onbekende tweedehands boekenwinkel binnen. Alsof iets me zachtjes duwt. Het ruikt er naar oud papier en koffie. De afdelingen zijn netjes gecategoriseerd, behalve één: een plank zonder titel schuin naast de kassa. Ik pak er een willekeurig boek uit, met een groene, verrimpelde kaft. Bij het openslaan valt er een vergeeld papiertje uit. Het dwarrelt aarzelend naar de vloer, als een helikopterzaadje dat traag rondspint.
Melk. Bananen. Koffie. Tandpasta.
Pas na een paar seconden dringt het tot me door: dat zijn precies de vier dingen die ik
vanochtend gekocht heb. Mijn vingers klemmen zich om het papiertje. Om me heen zie ik niemand -
geen kassier, geen klanten. Ik hoor alleen het gerinkel van een telefoon die onbeantwoord
blijft. Het boek leg ik netjes terug en prop het papiertje in mijn jaszak. Het voelt alsof ik
een snoepje steel. Een snoepje, wie geeft erom?
Met de geur van koffie nog in mijn neus loop ik direct door naar mijn vaste koffietentje.
Terwijl ik in de rij sta hoor ik een stel ruizen over hun kat.
"Ouki blijft binnen!" roept de vrouw. "Hij is een binnenkat!"
"Binnenkat?" Schreeuwt de man terug. "Hij moet leven. Buiten, met andere katten. De wereld
zien!"
Twee zaken vallen me op. De vrouw heeft een roze trui en een blauwe broek aan, terwijl de man een roze broek en een blauwe trui aan heeft. Alsof ze ’s ochtends per ongeluk elkaars kleding uit de wasmand hebben gepakt en toen dachten: laten we het zo laten. Het tweede wat me opvalt is de naam Ouki. Zo heet de denkbeeldige kat die ik vroeger heb bedacht. Vroeger. Toen ik meer denkbeeldige vriendjes en huisdieren had. Mijn ouders spoorden me aan echte vrienden te zoeken, maar ik vond het wel prima met Ouki, Pouki en Louki. Vooral omdat ze voorspelbaar waren. Echte vrienden zijn dat niet. Ze zeggen te komen en komen niet, of ze zeggen niets maar staan opeens voor je deur. Misschien was dat het: voorspelbaarheid voelde veiliger dan mensen. Met voorspelbaarheid weet je wat er komen gaat, ben je voorbereid.
Bij het afrekenen voor mijn koffie en broodje zegt de kassière: "Veertien-negenentwintig." Ik
verslik me in mijn koffie, 1429 is mijn pincode.
Ik doe alsof ik haar niet gehoord heb. Ze herhaalt: veertien-negenentwintig. Ik zoek iets in
haar blik: niets, alleen een glimlach voor de volgende klant. Wanneer ik mijn pincode invoer zet
ik mijn hand ervoor, zodat niemand kan zien wat ik intoets.
Buiten voel ik de zon schijnen maar tegelijk ook de regen op mijn huid. Zomerregen. Ik zal er
nooit aan wennen. Terwijl ik verder loop en nadenk over deze vreemde ochtend waait er een flyer
tegen mijn gezicht.
"BESTAAT TOEVAL?" Staat er met koeienletters op.
Ik kijk snel om me heen. De wind ruist. De straat is stil. Niemand te bekennen.
**
Thuis ga ik zitten in mijn favoriete stoel. Er zit een kuil in die mijn vorm heeft aangenomen. Voorspelbaar. Vertrouwd. De kuil in mijn stoel kent mij als geen ander. De geur van de verse koffie op het keukentafeltje naast me vult de kamer. De flyer ligt ernaast. Verkreukeld, nat. Daar weer naast het vergeelde boodschappenlijstje dat uit het groene boek viel, en het pinbonnetje van de koffiezaak. Terwijl ik naar de drie papieren kijk wrijf ik over mijn hoofd. Is het puur toeval, of is er iets anders aan de hand?
Dit moet ik testen.
Uit mijn zak haal ik een muntje tevoorschijn.
"Kop," fluister ik.
De munt draait, stuitert op de grond: kop.
Nog een keer.
"Munt."
En ja hoor: munt.
En zo gaat het door. Twaalf keer. Twaalf keer goed.
Twaalf munten op de grond. Zes kop, zes munt. Een kille rilling trekt over mijn rug. Dit is geen
geluk meer. Dit is precisie. De precisie van een machine, of een onzichtbare kracht die de
wetten van de statistiek kan buigen.
Ik heb een wandeling nodig om mijn hoofd leeg te maken. Dwalend door de glimmende straten,
zoekend naar iets dat dit gevoel kan doorbreken. Voor ik het weet sta ik voor een loterijwinkel,
met een bordje op het raam: HIER GELUK BEPROEVEN – Koop nu een lot voor de Nationale Loterij!
Ernaast staat een vrouw met een regenjas, in haar hand een kraslot. Ze krast langzaam,
geconcentreerd, alsof de uitslag kan afhangen van hoe ze het doet. Wanneer ik me wil omdraaien,
verder lopen, blijven mijn voeten staan.
De vrouw kijkt op. Heel even. Onze blikken kruisen elkaar. In haar ogen zie ik niets bijzonders,
geen verbazing, geen vreugde. Ze vouwt het kraslot dubbel, stopt het weg, en loopt zonder
omkijken verder. Mijn blik glijdt langzaam naar het bordje op het raam:
HIER GELUK BEPROEVEN.
Ik stap naar binnen. Weer dat gevoel van zacht naar binnen geduwd worden.
De man achter de balie kijkt niet op van zijn krant. "Eentje?" vraagt hij.
Ik knik, voordat ik het zelf in de gaten heb.
Hij schuift me een lot toe, zonder iets te zeggen.
**
In de avond zit ik voor de televisie, met een kop koffie te wachten op de uitslag van de
loterij. Lotnummer 56092, dat moet het worden. Wachtend op de loting kijk ik naar de reclames op
de televisie. Eerst een veel te lang durende reclame over een nieuw soort tandpasta met
bananensmaak, daarna een reclame gefilmd op een boerderij waarin uitgelegd wordt waarom melk zo
gezond is. Mijn vingers tikken in een vals ritme op de tafel. Wanneer de koeien eindelijk uit
beeld zijn is het moment eindelijk daar. De presentatrice van de loterij heeft een ondeugend
lachje op haar gezicht. Terwijl ze de winnende nummers voorleest wordt haar lachje alleen maar
ondeugender.
Haar rode lippen bewegen traag, als een slecht gesynchroniseerde film:
5-6-0-9-2.
Ik kijk naar mijn lot. Dan weer naar de tv. Dan weer naar het lot. Heb ik echt gewonnen? Ik
spring op, dans door de kamer, druk een klunzige smak op de tv - recht op haar rode lippen. Haar
ondeugende lach nog steeds aanwezig, alsof ze heel de tijd op de smak zat te wachten.
**
De volgende ochtend sta ik ruim voor openingstijd voor de deur van de loterijwinkel. Dat ik nat
word van de regen neem ik op de koop toe, ik ga straks mijn miljoen krijgen. Ik kan me geen juli
herinneren waarin het zoveel regende als dit jaar. Zodra de deuren openen, stap ik met een grote
glimlach binnen.
"Ik heb gewonnen." Zeg ik met opgeheven hoofd.
Achter me klinkt een stem.
"Dat kan niet."
Dat kan niet?
Een man houdt een lot omhoog.
Hetzelfde nummer: 56092.
"Maar ik heb ook gewonnen." Een vrouw achter in de winkel die ook een lot omhooghoudt.
De verkoopster kijkt ons aan met open mond. "Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt."
Net op dat moment zwaait de deur open. Een man met een lange regenjas en warrig haar komt
binnen, armen vol formulieren die ritselen alsof ze protesteren. Zijn blik is moe, alsof hij al
honderd keer vandaag hetzelfde heeft moeten uitleggen.
"Zijn jullie hier voor lotnummer 56092?" Vraagt hij.
Mijn lotgenoten en ik knikken.
Hij zucht. "Iedereen die een lot heeft gekocht heeft het nummer 56092 gekregen. Er zit een fout
in het systeem. We weten niet hoe het kan. We denken dat het... toeval is."
Mijn vuisten ballen zich. Het lot glijdt van mijn handen en valt op de grond terwijl ik naar
buiten loop.
**
De regen voelt zwaarder dan ooit. Doelloos dwaal ik verder, tot ik voor een oude kerk sta. Daar
is een bankje, en ik plof er neer. Ik heb vandaag veel behoefte aan neerploffen, aan zitten, aan
rust. Het maakt me niet uit dat mijn billen er nat van worden. Ik kijk om me heen - naar boven,
naar links, naar rechts – en nog een keer alle kanten op. De vogels fluiten, de wind ritselt
door de bladeren, auto's glijden voorbij. Alles lijkt normaal.
Een man in een zwart gewaad loopt voorbij. Typisch kerkelijk. Ik kijk expres de andere kant op.
Geen zin in vrome praat vandaag, maar hij stopt voor mijn gezicht.
"Zit je ergens mee?" vraagt hij met ogen die twinkelen zoals alleen die van diepreligieuze
mensen en kinderen twinkelen.
Ik zucht. "Een beetje."
Hij knikt alsof hij het al wist. "God luistert altijd. Als je iets kwijt wilt... ik ben binnen."
Zegt hij terwijl hij aan zijn horloge draait, alsof hij ergens op wacht. Hij zet zijn hand even
op mijn schouder en loopt daarna naar binnen. Ik blijf nog even zitten, maar mijn wanhoop
wint.
Binnen steekt de pastoor een kaarsje aan. Het ruikt er naar was, hout en iets ouds wat ik niet
helemaal kan plaatsen. De stilte voelt zwaar. Een stilte zo aanwezig dat het geen ruimte
overlaat voor mijn gedachten.
"Meneer," begin ik. "Ik word vandaag achtervolgd door toeval. Het houdt niet op. Ik weet dat het
belachelijk klinkt..."
"Toeval" onderbreekt hij mij, bijna fluisterend, alsof hij het woord niet vertrouwt. "Een woord
dat mensen gebruiken om het lot niet onder ogen te zien." Hij houdt een boek met een groene,
verrimpelde kaft omhoog en leest voor, zonder inleiding, zonder verklaring:
"Tussen gebeurtenissen heerst de ongrijpbare stilte.
De mens vult haar met verhalen.
Wat geschreven is, zal gebeuren.
Wat gebeurt, is geschreven."
Hij kijkt op, alsof hij mijn reactie wil zien.
"Staat dit.... in de bijbel?" vraag ik.
Hij glimlacht zonder te antwoorden. Weer die twinkelende ogen. Vervolgens draait hij zich om en
loopt terug naar het altaar, waar hij het boek zorgvuldig onder een omgekeerde bloempot schuift,
om vervolgens uit mijn zicht te verdwijnen.
Mijn hoofd buigt langzaam omlaag. Slenterend loop ik richting de deur. Buiten is de lucht grauw
en blaast de wind de regen alle kanten op. Ik trek mijn jas dichter om me heen. Voor de kerkdeur
ligt een flyer. Iets dwingt me te bukken en het op te pakken.
"AVONDMIS OM 18:00 – THEMA: GOD LUISTERT ALTIJD"
Ik kijk op mijn horloge. 18:00. Precies.
De kerkklok slaat één keer.
Uit het niets hoor ik een auto met hoge snelheid langs schuren. Wanneer ik naar binnen kijk zie
ik dat de pastoor de auto bestuurt. Ik ren achter de auto aan en gebaar dat hij moet stoppen,
maar hij rijdt door. En dan zie ik het pas. Zijn kenteken: 56092.
Mijn benen trillen. Ik draai me langzaam om naar de kerk, maar de deur is dicht. En de straat is
leeg.
**
In de regen loop ik richting huis, met mijn kin tegen mijn borst, ogen vastgelijmd aan de stoepstenen. Alsof ik mijn eigen schaduw volg. Met veel moeite til ik mijn hoofd op, als ik even moet kijken waar ik loop. Maar het liefst hou ik mijn blik naar de grond gericht. Bij het stoplicht zie ik een man die veel te vaak op de drukknop klikt. Wanneer het eindelijk groen is, glimlacht hij voldaan. Aan de andere kant van het zebrapad een vrouw die heel luid staat te bellen en daarbij druk met haar handen gebaart, wellicht denkt ze dat de persoon aan de andere kant van de lijn haar dan beter begrijpt. Ze denken het allemaal te kunnen sturen, er invloed op te kunnen hebben. Zoals ik als kind had met mijn denkbeeldige katten. Maar de waarheid is dat we nergens invloed op hebben.
Thuis aangekomen zie ik bij mijn voordeur de man met de lange regenjas van de Nationale Loterij.
Zijn haar is warriger dan eerder en zijn protesterende formulierenstapel lijkt verdubbeld te
zijn.
"Meneer, we hebben de loting eindelijk kunnen afronden, en u heeft de tweede prijs
gewonnen."
Hij geeft me een kaartje waarop staat:
"U HEEFT HET TOEVAL GEWONNEN."
Het karton voelt koud aan. De man draait zich om en verdwijnt in de regenachtige straat. Achter
hem zie ik mensen staan. Minstens twintig, dertig. Allemaal met een kaartje in hun hand. Ze
staren ernaar.
Binnen laat ik me vallen op mijn favoriete stoel. De kuil voelt anders. Ik schuif heen en weer,
zoekend naar de oude geruststelling. Maar niets geeft comfort. De koffiemachine piept. Koffie
klaar. De geur zou de kamer moeten vullen, maar ik ruik niets. De drie papieren - het
boodschappenlijstje, de flyer, het bonnetje - leg ik op het keukentafelblad. Ik schik en
herschik ze, op zoek naar een patroon, een vorm die logisch aanvoelt. Een driehoek. Een rechte
lijn. Niets geeft rust, niets geeft een verklaring. Het zijn maar vodjes papier. Uiteindelijk
vouw ik ze tot een prop en wil ik ze weggooien, maar mijn hand gehoorzaamt niet. Mijn vingers
openen zich weer. De prop ligt in mijn handpalm. Een klein, wit bolletje onbegrip.
De telefoon gaat.
Eén keer.
Twee keer.
Drie keer.
De vierde keer neem ik op.
"Hallo?"
Ademhaling aan de andere kant van de lijn.
Lang en traag, alsof iemand heel dicht tegen de hoorn aan zit.
Dan, een stem.
Mijn stem.
"Heeft u misschien mijn boodschappenlijstje gevonden?"